Gouden bocht-2

Verslag Lezing: ”Gouden Bochten”:  Amsterdam en de Vechtstreek, door Juliëtte Jonker-Duijnstee

Mevrouw Jonker is in staat een zaal van begin tot eind te boeien , doordat zij op enthousiaste wijze haar onderwerp, verlustigd met mooie beelden, op een toegankelijke manier over weet te brengen. Zij slaagde er in haar publiek inzicht te geven in een paar voorbije eeuwen die als vanzelf samensmolten tijdens haar betoog. Het huidige landschap binnen een straal van ongeveer 30 km rondom Amsterdam is ontstaan uit de behoeften van die almaar uitdijende stad. Dat had te maken met  de daarvoor benodigde materialen. Als eerste viel aan het eind van de zestiende eeuw het  oog van het stadsbestuur op  de zandgrond van ’s-Graveland. Na het graven van de ’s-Gravelandsevaart, die in de Vecht uitmondde, kon er een begin gemaakt worden met de aanvoer van het benodigde zand om de  grachtengordel aan te leggen. 

Er lag nog meer bruikbaars dichtbij

De rijke Amsterdammers gingen verder met hun investeringen voor de toekomst. Langs de Vecht verrezen steenfabrieken die bakstenen en dakpannen fabriceerden uit de daar afgezette klei. Voor de voedselvoorziening lieten zij meren droogmaken, zoals de Beemster, de Wormer en de Purmer. Daarnaast onderkenden zij het voordeel van schone lucht in de zomertijd. Zij ontvluchtten dan de stad en zochten hun heil in de ‘Herenkamer’, de opkamer bij   grote boerderijen. Allengs kochten ze die op om er een luxueuzere behuizing van te maken. Dat resulteerde vaak in sloop door de veranderende mode in die tijd. Zo ontstonden de buitenplaatsen langs de Vecht , de Angstel en in zowel het Kennemerland als de droogmakerijen. Langs de Vecht in Maarssen begon Jan Jacobszoon Bal als eerste met de bouw van een buitenplaats op de plek waar Cromwijck staat, nadat hij er eerst een steenoven was begonnen. Wat verderop liet hij het statige Goudenstein verrijzen. De Huydecopers, die een paar generaties lang burgemeesters voor Amsterdam leverden, hadden ook een groot aandeel in het ontstaan van buitenplaatsen langs deze rivier. De weelde reikte zo’n beetje tot aan Nigtevecht. De noordelijke Vechtstreek stond onder de naam ‘Boerenvecht’ bekend.  Nederhorst den Berg had wel een tijdlang het veel bezongen Petersburg binnen haar grenzen en een paar kleine buitens. Het enige wat het dorp aan die rijkdom om haar heen heeft over gehouden, is het in de Lodewijk XIV stijl gesmede gietijzeren hek voor kasteel Nederhorst. Dit prachtige hek is, op dat van Vreedenhoff in Nieuwersluis na, het mooiste van de Vechtstreek.

De buitens van ‘s-Graveland 

Zij danken hun bestaan aan de ’s- Gravelandse vaart. Rond 1630 gaven de graven van Holland aan   Amsterdamse investeerders hun fiat om de woeste gronden te ontginnen.  Het met de zandscheepjes mee terug genomen huisvuil, meest organisch materiaal, lag al een poos klaar om op de ontgonnen woeste gronden uitgespreid te worden. Na het intekenen van de kavels kwamen die stukken grond te koop. In de koopovereenkomst stond wel de verplichting dat er een boerderij op het gekochte grondstuk gebouwd moest worden. Langzamerhand ontstonden daaruit in de loop der jaren grote en kleine buitenplaatsen, waarvan er tot op heden nog aardig wat te bewonderen zijn. De vaart zelf zorgde er tevens voor dat steeds meer mensen, vanwege het schone water, een wasserijtje begonnen. De rijke Amsterdammers lieten de vuile was maar wat graag gewassen en wel terug bezorgen. In de zomer zaten de klanten dichtbij, want dankzij de vaart konden die hun hele hebben en houwen met een dekschuit naar hun zomerverblijf laten brengen. Nederhorst den Berg telde in die tijd eveneens een groot aantal handwasserijen waaruit zich de latere wasindustrie heeft ontwikkeld.       

Het ontstaan van de plassen

Het inklinkende laagveen gaf altijd maar problemen met de regulering van de waterstand om de  percelen ten nutte te maken. Het zakte daardoor minstens vier meter binnen zo’n 600 jaar. In de VOC-tijd waren de weilanden nodig om sterk vermagerd vee, dat ‘cowboys’ vanuit Denemarken naar Holland opdreven, weer aan te laten sterken. Ze dienden als proviand voor de bemanning van de VOC-schepen. Amsterdam had echter vanwege opkomende industrieën brandstof nodig, zodat er na de Napoleontische tijd op veel grotere schaal turf gewonnen ging worden dan voorheen nodig was om de huizen te verwarmen. Uitbraken van de veepest waren er de oorzaak van dat het voor de grootgrondbezitters veel lucratiever was om tot de winning van turf over te gaan. Dat heeft als resultaat gehad dat er ten zuiden van Amsterdam een groot plassengebied is ontstaan dat nu zowel voor recreatieve als voor natuurbehoud in stand gehouden wordt. Bovendien is de verveende  Loenderveenseplas een onmisbaar tussenstation voor de doorvoer van het in de Bethunepolder rijkelijk opborrelende kwelwater dat tot op heden onmisbaar is voor de drinkwatervoorziening van Amsterdam. Mevrouw Jonker benadrukte  tot slot dat de Vechtstreek en ‘s-Graveland prachtige gebieden zijn, die zowel qua natuur als architectuur, het dubbel en dwars waard zijn om op gepaste wijze voor de toekomst behouden te blijven. Het publiek gaf haar als dank een welgemeend, klaterend applaus.

Gerard Baar                 

Nieuwsbericht delen